Psalms 148

1Hallelujah! Looft den Heere uit de hemelen; looft Hem in de hoogste plaatsen!
 Looft den HEERE Dit woord staat hier in het Hebr. in het veelvoudig getal, en alzo doorgaans in dezen psalm en de twee navolgende.
,
 uit de hemelen; Of, [gij] van de hemelen; dat is, gij hemelse schepselen, zowel de hemelen met hunne inwoners als de sterren en alle roeringen derzelve. Alzo ook vs.7.
2Looft Hem, al Zijn engelen! Looft Hem, al Zijn heirscharen!
 al Zijn heirscharen Te weten, die in de hemelen zijt; zie de aantekening bij Gen 2:1 ; Psa 103:21 .
3Looft Hem, zon en maan! Looft Hem, alle gij lichtende sterren!
 gij lichtende sterren Hebr. sterren des lichts.
4Looft Hem, gij hemelen der hemelen! en gij wateren, die boven de hemelen zijt!
 hemelen der hemelen Dat is, gij allerhoogste hemelen. Zie Deu 10:14 ; 1Ki 8:27 .
,
 gij wateren, Dat is, die wolken, welke gelijk als in de lucht [welke mede hemel genoemd wordt] hangen; zie Gen 1:6-7 ; Job 26:8 , en Job 37:11 .
5Dat zij den Naam des Heeren loven; want als Hij het beval, zo werden zij geschapen. 6En Hij heeft ze bevestigd voor altoos in eeuwigheid; Hij heeft hun een orde gegeven, die geen van hen zal overtreden.
 die geen van De zin is: Geen van al die dingen, orde, van God gesteld, overtreden.
7Looft den Heere, van de aarde; gij walvissen en alle afgronden!
 van de aarde; Dat is, gij schepselen op aarde, of die van de aarde gemaakt zijt.
,
 walvissen en De walvissen of zeedraken of andere zeemonsters worden onder de aarde begrepen, gelijk ook somtijds de zee zelve, gelijk er gezegd wordt dat God hemel en aarde geschapen heeft; Gen 1:1 .
8Vuur en hagel, sneeuw en damp; gij stormwind, die Zijn woord doet!
 Zijn woord doet Dat is, zijn bevel; te weten, het bevel des Heeren. De schepselen, die geen gevoel hebben, loven en dienen God op hun wijze, als God door hen zijnen wil uitricht. Zie Psa 19:4 , en Psa 147:15 .
9Gij bergen en alle heuvelen; vruchtbomen en alle cederbomen! 10Het wild gedierte en alle vee; kruipend gedierte en gevleugeld gevogelte!
 gevleugeld gevogelte Hebr. vogel des vleugels.
11Gij koningen der aarde, en alle volken, gij vorsten, en alle rechters der aarde! 12Jongelingen en ook maagden; gij ouden met de jongen! 13Dat zij den Naam des Heeren loven; want Zijn Naam alleen is hoog verheven; Zijn majesteit is over de aarde en den hemel. 14En Hij heeft den hoorn Zijns volks verhoogd, den roem al Zijner gunstgenoten, der kinderen Israëls, des volks, dat nabij Hem is. Hallelujah!
 hoorn Zijns volks Dat is, de macht en eer. Zie de aantekening bij Deu 33:17 . Dit voornamelijk in Christus vervuld, die de hoorn der zaligheid genoemd wordt, Luk 1:69 .
,
 den roem al Dat is, gevende hun stof van den lof zijns naams door zijne weldaden.
,
 zijner gunstgenoten, Versta door gunstgenoten de kinderen Gods, alle ware godzaligen, die barmhartig en goeddadig zijn, gelijk hun hemelse Vader is. Zie Psa 4:4 .
,
 des volks, dat Dat is, hetwelk een volk is, waarmede God zich in Christus nauwer verbonden en vermaagschapt heeft dan met enig ander volk; Joh 20:17 ; Eph 2:13 , Eph 2:17 ; 1Jo 3:1 .
Copyright information for DutSVVA